Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB8244

Datum uitspraak2007-11-20
Datum gepubliceerd2007-11-20
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers06/460515-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verdachte is door de rechtbank veroordeelt tot een gedeeltelijk onvoorwaardelijke gevangenisstraf in verband met afpersing. Gebruik van een wapen tijdens de afpersing is niet bewezen verklaard.


Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN Sector Straf Meervoudige kamer Parketnummer: 06/460515-07 Uitspraak d.d.: 20 november 2007 tegenspraak VERKORT VONNIS in de zaak tegen: [verdachte], geboren te [plaats] op [geboortedatum] 1967, wonende te [adres en woonplaats]. Onderzoek van de zaak Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 november 2007. Ter terechtzitting gegeven beslissing Ter terechtzitting is de volgende beslissing gegeven: De rechtbank wijst af het door de raadsman van verdachte ingediende verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis. Na het sluiten van het onderzoek ter terechtzitting gegeven beslissing De rechtbank heeft op grond van art. 67a lid 3 jo. art. 69 Wetboek van Strafvordering op 14 november 2007 het bevel tot voorlopige hechtenis ambtshalve opgeheven. Het bevel opheffing van de voorlopige hechtenis is bij aparte beslissing geminuteerd. De tenlastelegging Aan verdachte is ten laste gelegd dat: hij op of omstreeks 21 september 2007 te Wezep, gemeente Oldebroek, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer], heeft gedwongen tot de afgifte van 100 Euro, althans een hoeveelheid geld, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte en/of zijn mededader - die [slachtoffer] hebben/heeft vastgepakt en/of hebben/heeft vastgehouden en/of aan die [slachtoffer] hebben/heeft getrokken en/of tegen die [slachtoffer] hebben/heeft geduwd - die [slachtoffer] hebben/heeft vastgehouden bij de nek en/of - die [slachtoffer], meermalen, althans eenmaal, tegen het lichaam hebben/heeft geslagen/gestompt en/of - die [slachtoffer] een pistool, althans een daarop gelijkend voorwerp, hebben/heeft getoond en/of (vervolgens) een pistool tegen het hoofd van die [slachtoffer] hebben/heeft gezet en/of - (daarbij) meermalen, althans eenmaal, tegen die [slachtoffer] hebben/heeft gezegd: "Je moet meer betalen", althans woorden van gelijke aard of strekking; en/of hij op of omstreeks 21 september 2007 te Wezep, gemeente Oldebroek, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen 100 Euro, althans een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan de mededader aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken, en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader - die [slachtoffer] hebben/heeft vastgepakt en/of hebben/heeft vastgehouden en/of aan die [slachtoffer] hebben/heeft getrokken en/of tegen die [slachtoffer] hebben/heeft geduwd - die [slachtoffer] hebben/heeft vastgehouden bij de nek en/of - die [slachtoffer], meermalen, althans eenmaal, tegen het lichaam hebben/heeft geslagen/gestompt en/of - die [slachtoffer] een pistool, althans een daarop gelijkend voorwerp, hebben/heeft getoond en/of (vervolgens) een pistool tegen het hoofd van die [slachtoffer] hebben/heeft gezet en/of - (daarbij) meermalen, althans eenmaal, tegen die [slachtoffer] hebben/heeft gezegd: "Je moet meer betalen", althans woorden van gelijke aard of strekking; art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht Taal- en/of schrijffouten Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging. Deelvrijspraak De rechtbank acht bewezen hetgeen verdachte primair is tenlastegelegd. De rechtbank heeft op grond van de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen echter niet de overtuiging gekregen dat tijdens de hem tenlastegelegde afpersing door verdachte gebruik is gemaakt van een pistool of een daarop gelijkend voorwerp, zoals onder het vierde gedachtestreepje is tenlastegelegd. Uit de stukken blijkt dat de tenlastegelegde afpersing heeft plaatsgevonden bij een bank in Wezep, waar aangever, verdachte en zijn medeverdachte afgesproken hadden elkaar te ontmoeten in verband met een door aangever aan verdachte en zijn medeverdachte te verrichten betaling. Aangever heeft verklaard dat verdachte hem daarbij een pistool op de slaap heeft gezet; over de kleur van het wapen heeft aangever bij de politie en de rechter-commissaris verschillend verklaard. Verdachte en zijn medeverdachte hebben stellig en consequent ontkend dat gebruik is gemaakt van een wapen. Verklaringen van (andere) getuigen van het incident bij de bank en de omstandigheden waaronder dat zou hebben plaatsgevonden, zijn niet voorhanden. Een zoektocht door de politie naar het wapen, overigens in straten waarvan uit de stukken niet blijkt dat verdachte daar in de periode tussen de afpersing en zijn aanhouding is geweest, hetgeen hij ter zitting heeft bevestigd, heeft niets opgeleverd. Weliswaar heeft een aantal getuigen verklaard dat verdachte nabij de woning van aangever een pistool in handen heeft gehad, vlak voordat hij en zijn medeverdachte vertrokken richting de bank waar zij aangever zouden ontmoeten, maar op grond van deze verklaringen kan naar het oordeel van de rechtbank niet met zekerheid worden vastgesteld dat verdachte het pistool op dat moment daadwerkelijk voorhanden heeft gehad. Daartoe is onder meer van belang dat getuigen ([getuige A], [getuige B] en [getuige C]) verdachte hebben gezien, terwijl hij buiten was en zij zich in de woning bevonden, waar aan het einde van de werkweek bier werd gedronken, en de afstand tussen hen en verdachte ongeveer 15 tot 20 meter was. Van de twee getuigen die hebben verklaard dat zij op dat moment buiten stonden, of kort daarop naar buiten liepen, heeft getuige [getuige D] verklaard dat zij een voorwerp in verdachtes broekband zag en dacht dat het een GSM telefoon was, terwijl uit de verklaring van getuige [getuige C] blijkt dat hij het pistool voor het eerst zag toen hij zich in de woning bevond, op een afstand van 15 tot 20 meter van verdachte. Getuige [getuige C] is blijkens zijn verklaring vervolgens naar buiten gelopen in de richting van verdachte, tot hij op een afstand van 10 meter van hem stond. Volgens die verklaring heeft hij het pistool toen wederom gezien, maar heeft hij niet met verdachte over het pistool gesproken. Overigens heeft diezelfde [getuige C] verklaard dat [getuige D] volgens hem niets heeft gezien, terwijl hij, [getuige C], niet heeft gezien dat zij met verdachte heeft gesproken. Verder hebben [getuige D] en [getuige C] verklaard, dat er na het vertrek van verdachte en zijn medeverdachte in de woning is gesproken over het pistool. [getuige D] verklaart dat er vervolgens is gebeld, onder meer door [getuige B], met aangever om hem te waarschuwen voor het wapen. [getuige B] verklaart daarover echter niet bij de politie, terwijl hij bij de rechter-commissaris verklaart dat hij niet heeft gebeld met aangever. Getuige [getuige A] heeft verder aangegeven dat in de woning niet over het wapen is gesproken en dat hij zich een telefoongesprek daarover niet kan herinneren. Verder is door getuigen uiteenlopend verklaard over vorm, kleur en grootte van het vermeende wapen. Hoewel het dossier voor verdachte ten aanzien van het - beweerdelijk gebruikte - wapen belastende verklaringen bevat, is niet boven iedere twijfel verheven, dat verdachte bij de tenlastegelegde afpersing daadwerkelijk gebruik heeft gemaakt van een pistool of van een daarop gelijkend voorwerp, zodat hij in zoverre dient te worden vrijgesproken. Bewezenverklaring Naar het oordeel van de rechtbank is derhalve wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat: hij op 21 september 2007 te Wezep, gemeente Oldebroek, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van 100 Euro, toebehorende aan [slachtoffer], welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte en/of zijn mededader - die [slachtoffer] hebben/heeft vastgepakt en hebben/heeft vastgehouden en/of aan die [slachtoffer] hebben/heeft getrokken en/of tegen die [slachtoffer] hebben/heeft geduwd en/of - die [slachtoffer] hebben/heeft vastgehouden bij de nek en/of - die [slachtoffer] meermalen tegen het lichaam hebben/heeft geslagen/gestompt en - daarbij meermalen, tegen die [slachtoffer] hebben/heeft gezegd: "Je moet meer betalen", althans woorden van gelijke aard of strekking. Bewijsoverweging De raadsman van verdachte heeft bij pleidooi tot vrijspraak van het primair en subsidiair tenlastegelegde geconcludeerd. De raadsman is van oordeel dat de wederrechtelijkheid ontbreekt, nu verdachte meende recht te hebben op betaling van een bedrag tenminste gelijk aan het afgeperste. De rechtbank is van oordeel dat, nog afgezien van de omstandigheid dat op grond van de stukken de civielrechtelijke verschuldigdheid van het afgegeven geldbedrag nog geenszins in volle omvang vaststaat, de in deze zaak bewezenverklaarde wijze van verkrijging door verdachte en zijn medeverdachte een vorm van onoorbare eigenrichting is die de rechtbank in strafrechtelijke zin wederrechtelijk acht. Verdachte moet hebben beseft dat hij door zijn handelwijze de grenzen van het maatschappelijk betamelijke verre overschreed. De raadsman van verdachte concludeerde subsidiair tot vrijspraak van het primair ten laste gelegde, nu aangever zich volgens zijn verklaring tijdens het duw- en trekwerk dat plaatsvond in de auto en vóór het moment dat verdachte het wapen zou hebben getrokken, niet bedreigd had gevoeld en geen dwang tot afgifte van het geld had ervaren. Daargelaten dat de medeverdachte bij de politie heeft verklaard, dat aangever zonder het toegepaste geweld niet zou hebben betaald, en dat verdachte heeft verklaard met de vuist zijn centen bij aangever te willen halen, is de rechtbank van oordeel dat er van de beslotenheid van de auto, van de omstandigheid dat verdachte en zijn medeverdachte de auto van aangever aan weerszijden binnenkwamen en aangever vastpakten en hem klappen uitdeelden, terwijl zij steeds riepen ‘je moet meer betalen’, reeds voldoende dwang uitging om aangever te bewegen geld aan verdachte en zijn medeverdachte af te geven. Vrijspraak van het meer of anders tenlastegelegde Wat meer of anders (ook subsidiair) is ten las¬te gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde Het bewezene levert op het misdrijf afpersing. Strafbaarheid van de verdachte Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Oplegging van straf en/of maatregel De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I). Uit het uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister blijkt dat verdachte niet beschikt over recente relevante documentatie. Door Tactus Verslavingszorg is op 12 november 2007 een rapport uitgebracht. Uit dat rapport blijkt, voor zover hier relevant, dat verdachte samen met zijn broer, medeverdachte, een straatmakersbedrijf heeft en dat hij als gevolg van de detentie vreest voor een faillissement van dat bedrijf. Volgens verdachte heeft alcoholgebruik geen negatieve invloed gehad op zijn gedrag. Tot een strafadvies komt Tactus niet, omdat verdachte in het gesprek met die instelling heeft aangegeven zich niet schuldig te hebben gemaakt aan strafbare feiten. De rechtbank acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen - en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden - het zinloze en intimiderende karakter van het geweld dat ter beslechting van een zakelijk geschil is toegepast. Zorgelijk is bovendien dat verdachte, die heeft verklaard dat hij met de vuist zijn ‘gram en centen’ bij aangever heeft willen halen, onvoldoende lijkt in te zien dat dergelijk gedrag niet acceptabel is. De rechtbank acht een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats teneinde verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Toepasselijke wettelijke voorschriften Deze strafoplegging is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27 en 317 van het Wetboek van Strafrecht. Beslissing De rechtbank beslist als volgt. Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder het vierde gedachtestreepje van het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het voor het overige primair tenlastegelegde heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar. Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 55 dagen. Beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorge¬bracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht. Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken. Bepaalt, dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Aldus gewezen door mrs. Van der Mei, voorzitter, Roessingh en Bos, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Van Erp, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 november 2007.